Ik kom om half 11 ’s ochtends aan op het treinstation vanuit Luxor aan in Aswan, precies zoals voorspeld. Nog geen uur later ben ik ingecheckt bij mijn hotel en heb ik voor de volgende dag vervoer geregeld naar Abu Simbel. In Aswan zou niet veel te doen zijn. De meeste mensen komen hier om gelijk door te gaan naar Abu Simbel of hebben Aswan als eindpunt van hun cruise en pakken hier het vliegtuig in Aswan terug naar huis. Aangezien ik na het drukke Luxor wel toe ben aan een beetje rust, maar ook wat van Aswan wil zien, ga ik er alleen op uit de stad te verkennen.
De Nijl ligt op nog geen 300 meter van het hotel. Ik besluit de rivier, die als een oase door het dorre woestijnlandschap het schamele kleurenpalet toch nog met wat groen heeft kunnen uitbreiden, als uitgangspunt te nemen. Met een pontje zou je naar het in de Nijl gelegen Elephantine eiland kunnen komen. Een enkeletje zou 1 Egyptische pond zijn. Vol goede moed loop ik langs de boulevard op zoek naar de ferry.
‘Waar wil je heen?’, roept een Egyptische man welke me duidelijk een fellucatour wil verkopen.
‘Ik kan je overal naartoe brengen! Elephantine eiland, Kitchener eiland… Super goedkoop! Een hele dag voor maar 150 Egyptische pond!’
‘Ik zoek de ferry naar Elephantine eiland, maar bedankt’, zeg ik en ik wimpel de man vriendelijk af.
‘De ferry is echt héél ver weg, je kan beter een felluca nemen. Onvergetelijke ervaring over de Nijl!’, zegt de man en hij loopt met me mee alsof we al richting zijn boot gaan.
Ik wimpel de man nogmaals vriendelijk doch dringend af.
Een moment later komt een Egyptische man naar me toe welke me overduidelijk een fellucatour wil verkopen die mij een moment eerder in conclaaf zag met zijn concurrent.
‘Slechts 100 Egyptische pond voor een dag met de felluca! Ik breng je naar Elephantine eiland, Kitchener eiland en weer terug! Je krijgt vers gevangen vis als lunch! Super goedkoop! Onvergetelijke ervaring!’, zegt de man.
‘Ik zoek de ferry naar Elephantine eiland’, zeg ik stug en loop in een straf tempo verder.
‘Maar de ferry vaart niet vandaag! Je MOET met de felluca als je naar Elephantine eiland wil!’, schreeuwt de man na.
De volgende staat al weer klaar me een fellucatour te verkopen, maar nog voordat hij de kans krijgt ook maar iets uit te kramen, zeg ik met dringende stem: ‘Ik zoek de ferry!’
‘Kom, ik breng je er heen’, zegt de man en gebiedt me hem te volgen.
Ik volg de man de trap af naar een klein haventje waar zo ontelbaar veel felluca’s liggen gestald, dat er nog wel honderd schippers me een fellucatour hadden kunnen verkopen. Gezien de staat van de bootjes lijkt het alsof de eigenaars ervan alle hoop ooit nog over de Nijl te kunnen varen hebben verloren en men heeft toegegeven aan de gevolgen van de revolutie; welke een Arabische lente had moeten brengen, maar welke Aswan in duisternis heeft achtergelaten.
Old McDonald had a farm, ee i ee i oh! …dat is een beroemd Nederlands liedje toch?
Nadat ik na heel wat geklauter over de strak tegen elkaar aangelegde boten en touwen de kade steeds smaller zie worden en tot een einde zie komen, vraag ik de man hoe ver het nog is.
‘We zijn er bijna!’, zegt de man ietwat zenuwachtig en wijst naar een motorbootje een eindje verderop waar al een handvol toeristen in zitten, wachtend op vertrek.
‘Is dit de ferry?’ Vraag ik verward.
‘Jazeker, dit is de toeristenboot. Alle toeristen gaan met deze boot naar de overkant. Kom we vertrekken zo!’, zegt de man dringend.
‘Hoeveel moet dit ritje me gaan kosten?’, vraag ik.
‘Heel goedkoop! Het kost maar 20 Egyptische pond. Kom je mee?’ zegt de man nu in met een toon waarbij er zulk haast lijkt te zijn dat ik door alle druk bijna overstag ga.
Ik begin te twijfelen of er überhaupt wel een ferry is, of dat ik gewoon wéér in de maling wordt genomen. Ik besluit eieren voor mijn geld te kiezen en loop weer naar terug naar de boulevard.
‘Hier is de ferry!’ Een oudere, donkere man in traditionele kledij en eenbaseball petje springt op alsof hij al de hele dag op me zat te wachten.
‘De ferry kost maar 2 pond! Ik moet ook naar Elephantine eiland, ik woon er’.
Met argwaan loop ik met de man mee. Maar tot mijn grote verbazing zie ik de ferry, klaar voor vertrek, vol locals die allemaal naar Elephantine eiland willen.
‘Kom maar’, zegt de man en gebiedt me naast hem te zitten.
‘Ik wil je graag uitnodigen voor een traditioneel kopje thee, als welkomstdrankje.’
Dat trucje heb ik eerder gehoord. ‘Gratis’ welkomstdrankje.
‘Mijn naam is Mustafa. Ik ben geboren op Elephantine eiland. Ik ben van oorsprong van het Nubische volk.’
Het duurt slechts twee minuten voordat we aan de overkant zijn. Ik heb inmiddels mijn verse muntthee gekregen in het theehuis waar Mustafa me voor heeft uitgenodigd. Het theehuis ligt vlak naast de aanmeerplek van de ferry, met uitzicht over de Nijl en is gezien de inrichting duidelijk gericht op toeristen die een glimps van het Nubische volk en al hun kleurrijke schilderingen willen zien. Ik krijg 6 scheppen suiker in mijn thee, waarbij ik nog nét op tijd kan voorkomen dat het er 8 zouden worden, wanneer Mustafa me al scheppend vraagt hoeveel suiker ik in mijn thee wil.
Hoor je dat? (…) Ik luister aandachtig en kom tot het besef dat ik werkelijk niks hoor behalve het kraken van het hout van de boot, het klotsen van het water en de vogels die tjirpen op de achtergrond.
‘Ik verbouw hier groenten en fruit op Elephantine eiland. De mango’s die ik verbouw, verkoop ik door aan hotels. Het land zit al generaties in mijn familie. Wil je het zien?’ vraagt Mustafa trots.
Nog steeds vastberaden zo snel mogelijk mijn thee op te drinken en het eiland verder alleen te verkennen, ga ik, omdat nieuwsgierigheid de bovenhand heeft gekregen, toch met Mustafa mee.
Mustafa neemt de leiding en loopt vooruit. Hij begint te neuriën alsof hij zoekende is naar de tekst bij de bijhorende melodie.
‘Old McDonald had a farm, ee i ee i oh! …dat is een beroemd Nederlands liedje toch?’ vraagt Mustafa.
Ik lach, en zing uit volle borst met hem mee al slenterend door de bomen en gewassen.
Plots stopt Mustafa. Hij plukt een blaadje van een boom, wrijft het wat tussen zijn vingers en laat het me ruiken.
‘Dit is van de mango boom. Al deze bomen die hier staan zijn van mij’, zegt Mustafa. En hij wijst naar een gebied waarvan ik door de weelderigheid van de begroeiing maar moeilijk kan zien wat nog bij zijn land hoort.
Op een gegeven moment komen we aan bij wat lijkt het einde van het eiland. Mustafa gaat zo ver mogelijk op het randje van de rots staan en laat me het uitzicht op Kitchener Island zien.
‘Dat is de botanische tuin’, zegt Mustafa. ‘Wil je er heen? Ik kan je brengen. Ik heb hier beneden een bootje liggen.’
Ik kom naast Mustafa staan en zie talloze felluca’s met hun zijlen uit die als in een perfect schilderijtje in alle kalmte over de Nijl flaneren, met een bijna onnatuurlijk en paradijselijk mooi eilandje op de achtergrond. Natuurlijk wil ik daar heen!
Mustafa en ik lopen gestaag naar beneden naar zijn bootje. Mustafa maakt de trossen los en laat het zijl vieren, met zulk gemak en souplesse waaruit blijkt dat ik zijn gestel duidelijk heb onderschat. Ik denk zelfs dat Mustafa een stuk jonger is dan hij eruit ziet. Door zijn slechte gebit, droge en met eelt bedekte handen en voeten en het vermoedelijk gebrek aan gezelschap van mensen die dichtbij genoeg staan hem daarop te durven wijzen, waardoor hij er verder geen aandacht aan besteedt. Ik durf Mustafa niet naar zijn familie te vragen.
Wanneer de felluca stabiel is en koers op recht vooruit staat, heeft Mustafa eindelijk tijd om rustig te zitten. Hij laat zijn hoofd losjes naar achter fieren in de wind.
‘Ik ben blij dat ik je heb ontmoet.’ zegt Mustafa.
Ik kijk hem aan en glimlach als antwoord.
‘Hoor je dat?’ vraagt Mustafa.
Ik luister aandachtig en kom tot het besef dat ik werkelijk niks hoor behalve het kraken van het hout van de boot, het klotsen van het water en de vogels die tjirpen op de achtergrond.
Ik kijk Mustafa aan en zie dat mijn zwijgzame besef van stilte precies de reactie is waarop hij hoopte.
Het varen komt ten einde als Mustafa me na een paar uur varen weer afzet terug aan de overkant van de Nijl bij Aswan, waar we elkaar eerder die dag hadden ontmoet.
‘Dank je wel voor de rondleiding op je eiland en het varen Mustafa!’ zeg ik. ‘Het was een onvergetelijke dag!’
Ik druk een briefje van 100 Egyptische pond in zijn hand als blijk van waardering.
‘Geen dank! Je bent altijd welkom! Altijd, wanneer je maar wil’. Mustafa geeft me een knipoog en drukt de 100 Egyptische pond die ik hem heb gegeven terug in mijn hand.