Stapel in een zandbak een paar bakstenen op elkaar met een golfplaten dak erop, herhaal dit vervolgens een paar miljoen keer en je noemt het Lima.
Al in het vliegtuig word ik gewaarschuwd voor Lima; blijf in de toeristische buurten, let op je spullen, draag geen sieraden en blijf vooral binnen wanneer de zon ondergaat. Mocht je dan tóch per se de deur uit moeten, neem dan als-je-blieft een Über want taxi’s zijn absoluut niet veilig en lopen over straat moet je al helemaal niet doen!
Het scheelt me niks. Ik ben echt niet achterlijk hoor. Het is maar een stad. Elke grote stad is gevaarlijk. Ik kom uit Den Haag, de Schilderswijk. Ik weet heus wel wanneer ik alert moet zijn.
‘Hoi, ik ben Efrain. Welkom in Paracas!’
Kwam ik toch mooi van terug toen ik van de airport met de taxi naar het hotel reed. Jezus wat is Lima een ontzettende pauperstad! Eindeloze blokken beton waarbij men niet eens de moeite heeft genomen deze te bedekken met pleisterwerk. Wat een armoe. Esthetiek is duidelijk een begrip waar deze stad nog nooit van gehoord heeft. En ik besef dat ik met mijn splinternieuwe, super sexy wandelschoenen en backpackersuitrusting met AL mijn bezittingen voor het komende half jaar, als een verdwaald hertje ben dat zich tussen een kudde hongerige leeuwen bevindt.
Was dát even een leuke eerste kennismaking met Zuid-Amerika! Jezus waar ben ik in beland. Ik bedenk me dat ik niet langer in deze stad wil blijven dan nodig en besluit in alle impuls naar het dichtstbij gelegen flutdorpje te gaan waar ik niet om de haverklap paniekaanvallen krijg, maar waar het vooral een beetje veilig is. Ik ga naar Paracas, een klein vissersdorpje 4 uur met de bus ten zuiden van Lima, met een populatie van 8.000 inwoners. Klinkt perfect!
Zo gezegd zo gedaan. Met mijn backpack in het bagageruim, zitplek geregeld en rugzak en camera krampachtig aan mijn lichaam vastgeklampt, zie ik het eindeloze beton langzaam overgaan naar een dor, droog en kaal landschap en voel dat ik wat kalmeer. Er kan nu niks meer verkeerd gaan.
Ik pak mijn Lonely Planet erbij, naast mijn camera mijn meest dierbare bezit. Hoofdattractie van Paracas schijnt Islas Ballestas te zijn, wat men ook wel ‘the poor man’s Galapagos’ wordt noemt. Beetje vogeltjes kijken en zeehondjes spotten. Lijk mij prima vertier!
Om 10 uur ’s avonds kom ik aan in Paracas, Ik blijk de enige te zijn die uitstapt. Als ik mijn backpack uit de bus wil pakken word ik in gebrekkig Engels aangesproken door een klein Peruaans mannetje.
‘Hoi, ik ben Efrain. Welkom in Paracas!’
Ik pak wat kleingeld wanneer hij me helpt met mijn backpack die bijna groter is dan hij.
‘Heb je al een slaapplek? Ik kan je naar een hostel brengen, niet ver hier vandaan!’
Het kwartje valt eindelijk dat deze jongen niet bij de busmaatschappij hoort, maar reclame staat te maken voor zijn reisbureautje. Hij is net 3 weken open.
‘Ik heb al een slaapplek, maar bedankt!’ Geleerd van mijn beginnersfout in Lima, heb ik nu wél een hostel van tevoren geboekt.
‘Als je wil kan je morgenochtend nog mee naar Islas Ballestas. Ik kan een plek voor je reserveren, dan weet je zeker dat je mee kan. Een kaartje is €10. Als je een kwartier voor vertrek langskomt zorg ik dat alles is geregeld.’
Efrain geeft me zijn visitekaartje, en een kaart van Paracas met het adres van zijn kantoor omcirkeld.
‘Ik weet dat ik klein ben, maar mijn liefde is oneindig’
Ik heb mijn huiswerk gedaan en weet dat ik hier zowaar niet word opgelicht en ga akkoord. De volgende ochtend sta ik kwart voor 9 bij Efrain voor de deur. Hij staat me al op te wachten.
‘Wat vind je van mijn kantoortje? Gisteren heb ik de vloer gelegd. Vind je het niet mooi?, zegt Efrain trots.
Zijn ‘kantoor’ was niet meer dan een hok van 2,5 bij 3 meter. Er past ook maar nét een bureau in, maar het is alles wat Efrain nodig heeft.
Efrain loopt met me mee naar de haven. Er is inderdaad al een plekje voor me gereserveerd.
‘Tot straks!, zei Efrain. ‘Veel plezier!’
Wanneer ik een paar uur later terug kom in de haven staat tot mijn verbazing het kleine mannetje me weer op te wachten.
‘Heb je het leuk gehad? Heb je de zeeleeuwen gezien? De pinguïns?’ Als je het leuk vind kan ik je een rondleiding geven in Paracas. Dan nemen we de quad en rijden we naar het strand. Ik weet een geheime plek waar flamingo’s komen bij zonsondergang’.
Flamingo is voor mij al het toverwoord, laat staan op een quad rijden. Natuurlijk wil ik dat! Even voor half 6 ga ik naar Efrain waar hij eveneens weer op me staat te wachten.
Met gevaar voor eigen leven gaan we met de quad, waarbij we bijna worden aangevallen door loslopende honden, komen we eindelijk zoals Efrain beloofd had aan op het strand, het geheime plekje waar Flamingo’s komen met zonsondergang.
‘Ik heb wat biertjes voor ons gehaald!’
De schat. Wat een lieve jongen dacht ik. Hij doet wel zijn best. En hij had niet alleen biertjes meegenomen. Hij had zelfs hout meegenomen om een kampvuurtje te maken.
‘Als je wil kan je hier nog een tijdje in Paracas blijven. Je kan bij mij in huis wonen.’
Efrain komt dichterbij zitten, pakt mijn hand vast en geeft me een zoen op de mond.
‘Ik weet dat ik klein ben, maar mijn liefde is oneindig.’
Ik besef dat ik erin getuind ben en vanuit het eindeloze beton in oneindige liefde ben beland.