Het is dag twee in Quilotoa. Het was een koude nacht. Na een stevig ontbijt loop ik vol goede moed naar het kratermeer, dit keer neem ik de route naar beneden. Ik hoop dat ik door de wandeling wat warmer kan worden.
Halverwege bedenk ik me echter. Ik bedenk me dat iedere stap die ik naar beneden doe ook weer omhoog moet doen. Bovendien heb ik een hekel aan wandelroutes die de weg terug hetzelfde zijn als heen.
Ik besluit terug te gaan naar Latacunga. Ik vraag bij het informatiepunt nog voor de zekerheid naar de dienstregeling. Er zou elk uur een bus moeten gaan.
Ik sta nog geen 5 minuten te wachten of er stopt een truck. Een Ecuadoriaanse man doet het raampje van zijn deur omlaag en vraagt waar ik heen moet. ‘Latacunga’, zeg ik.
‘Ik kan je naar Zumbahua brengen’, zegt hij. ’10 dollar!’
‘Ik moet naar Latacunga’, zeg ik. ‘En 10 dollar vind ik te veel. Ik wacht wel op de bus. Maar bedankt!’.
’10 dollar is toch niet veel?! En hij kijkt naar de camera die om mijn nek hangt’. ‘De bus komt pas over drie uur, kom ik breng je naar Zumbahua’.
‘Sorry, ik moet naar Latacunga. Ik wacht op de bus’.
‘Hoe oud ben je?’
’32’, zeg ik.
‘Ahhh…’
Met een blik van minachting en gebaar van ‘zoek het allemaal maar uit’ rijdt hij weg.
Ik ga nu toch twijfelen aan de busregeling. Als ik nou nog drie uur moet wachten op de bus ga ik liever terug naar Quilotoa om ergens binnen bij de kachel te zitten met een kopje thee.
Ik stop mijn camera in mijn tas en loop naar een man langs de kant van de weg.
‘Wanneer vertrekt de bus naar Latacunga?’
‘Elk uur!’, zegt hij.
We zullen het meemaken denk ik en ik ga terug naar de bushalte. Maar een truck naar Zumbahua wordt steeds verleidelijker. Ookal moet ik dan alsnog met de bus door naar Latagunga.
Twee minuten later komt een bus.
Het is echter de beginhalte en het is nog geen tijd om te vertrekken. Ik kan al wel de bus in. Enkel de twee chauffeurs zijn er. Ze zijn beide nieuwsgierig, maar één is het meest geïnteresseerd.
‘Waar kom je vandaan?’, vraagt hij.
‘Nederland’, zeg ik.
‘Ben je naar het kratermeer geweest?’
‘Ja’.
‘Heb je foto’s gemaakt?’
‘Jazeker’.
Natuurlijk heb ik foto’s gemaakt, maar ik heb geen zin om mijn camera te pakken om mijn foto’s te laten zien. Sowieso heb ik geen zin om te praten dus ik pak mijn telefoon met als doel met rust te worden gelaten.
Hij komt achter me zitten en kijkt mee over mijn schouder.
‘Zijn dat de foto’s die je hebtgemaakt’?
Ik schrik van zijn brutaliteit, maar laat hem toch wat foto’s zien die ik eerder heb gemaakt van Cotopaxi in de hoop dat ie snel weg gaat.