‘Jij hebt echt een probleem!’, zegt de man tegenover me met verheven stem. Het is een knappe constatering na amper tien seconden.
‘Een probleem?’, zeg ik verbaasd.
‘Ja, jij weet niet wat je zoekt in een man. Dat is jouw probleem!’, De man is zo resoluut in zijn bevinding dat het lijkt alsof ik hier tegenover een psycholoog zit die me een spiegel voor wil houden; ‘En nu een keertje kappen Leo met dat gezeik. Niet zo moeilijk doen jij, gewoon eens open staan voor een vent!’
Er resteren nog drie ongemakkelijke minuten. Nog van stomheid geslagen van deze terechtwijzing, antwoord ik even later dat ik dus écht wel weet wat ik zoek in een man. En kom met een opsomming van een zestal eigenschappen, aangedikt met nóg meer bijvoeglijk naamwoorden. Wat denkt hij wel. Snotaap. Alsof hij zo ooit een vrouw scoort. Weet hij wel wie ik ben?
‘Jij hebt echt een probleem!’
Saved by the bell. Volgende kandidaat. Tijd om het heft zelf in eigen hand te nemen. ‘Geef mij jouw elevator pitch! Geen tijd om te treuzelen. Vier Minuten. De tijd gaat nu in!’ zeg ik.
‘Ik ben de grootste klootzak die ik ken. En ik doe er alles aan jou telefonisch een nieuw energiecontract aan te smeren dat je niet wil hebben’, zegt de man kordaat, zonder ook maar een seconde na te hoeven denken.
‘Haha, dus jij bent het die ik vijf keer per dag wegdruk?’, zeg ik lacherig, in de veronderstelling dat hij een grap maakt.
Met een ernstig gezicht antwoordt Turtleneck, zoals hij zichzelf noemt, dat hij weldegelijk goed is in zijn werk. Mister Turtleneck maakte geen grapje.
‘Oke, verklaar je nader; wat maakt jou de grootste klootzak die je kent?’, vraag ik nu met evenredig ernstig gezicht.
‘Ik denk alleen maar aan mezelf en kan alleen maar over mezelf praten.’, zegt Turtleneck, nog altijd bloedserieus.
‘Ik denk niet dat wij een match zijn’, zeg ik, nadat nog geen drie van de vier minuten verstreken zijn.
Ik haast mij naar de bar, om in zo min mogelijk tijd zoveel mogelijk wijn achterover te slaan. De ene na de andere welwillende man met naamsticker op zijn borst geplakt, dringt zich bereidwillig aan mij op of of ik iets wil drinken. Gevolgd door de gebruikelijke chit chat.
Praten over werk is iets wat ik koste wat kost wil vermijden. Ik vind dat zo’n dooddoener. Het is iets waar je over begint als het gesprek lijkt dood te bloeden. En aangezien ik de kans vrij klein acht dat één van de kandidaten in deze bar in de nabije toekomst mijn collega wordt, vind ik het volstrekt oninteressant over werk te praten. Binnen no time weet ik van menig kerel wat hij in het dagelijks leven doet.
De bel gaat. Ik haast mij terug naar mijn plek, waar het volgende slachtoffer al zit te wachten.
‘Wat een mooie kleur nagels heb je’, zeg ik complimenteus. Het is een onvermijdelijk inkoppertje, aangezien hij fier rechtop zijn stoel zit, met de handen plat op de tafel. Zijn vingers naar mij toe gericht, wachtend op een complimentje. Of zijn ‘midnight blue’ gelakte nagels allerminst als haakje wilde gebruiken voor onze conversatie de komende vier minuten. Om maar niet over werk te hoeven beginnen.
‘Dank je wel!’, zegt hij met glunderende ogen. Het was het beste compliment dat ik ooit had kunnen geven. En een aanleiding voor hem vier minuten lang onophoudelijk vol te praten over zijn liefde voor nagellak, wat zijn lievelingskleur is en van welk merk. En welke topcoat je moet gebruiken om je vers gelakte nagels zo lang mogelijk mooi te houden.
‘Ik was al ZO lang naar deze kleur op zoek!’, zegt hij ergens temidden van zijn tirade. ‘Ik wilde namelijk specifiek die kleur blauw van het schilderij ‘de Sterrennacht’, van Rembrandt. Dat vind ik zo’n mooi schilderij!’
Dat ‘de Sterrennacht’ niet van Rembrandt maar van Van Gogh is, is slechts een klein detail.
‘Ik ben de grootste klootzak die ik ken (…)’
De verlossende bel gaat en de volgende kandidaat komt voor me zitten.
‘Hoe gaat het met je?’, vraag ik, terwijl ik alvast zijn naam met een potloodje op mijn lijstje schrijf.
‘Wow, jij bent echt de eerste die het vraagt.’, zegt de man timide. Alsof nog nooit iemand zich ooit om hem heeft bekommerd.
‘Hoe gaat het?’, het standaard begin van elk gesprek op aarde, lijkt hier geheel uit de toon te vallen. Hier, waar volslagen onbekenden gedwongen met elkaar moeten praten. Vier minuten lang, of vier minuten kort.
Dat bij ‘Hoe gaat het?’ het standaard antwoord: ‘Ja, goed, met jou?’ op hoort te volgen, lijkt niet in deze man op te komen. In de resterende tijd volgt het antwoord van een eenzame man met een diepgeworteld verlangen naar liefde. Met zichtbare wanhoop in zijn ogen, vertelt hij hoe hij hier vanavond de ware hoopt tegen te komen. Zijn wederhelft, maatje, partner, en deelgenoot van het leven om samen met hem te delen. Die hem vaker zal vragen hoe het met hem gaat. Hij zal leren daar ‘Ja goed, met jou?’, op te antwoorden en het zal geeneens een leugen zijn. Ze leefden nog lang en gelukkig.
Ik kom terug op de vraag die mij eerder die avond is gesteld: ‘Wat zoek jij in een man?’ Tja.. geen idee eigenlijk. Maar ik denk niet dat de man waar ik naar op zoek ben er vanavond was.